Interview met Jean Michel Pawlotsky over de implicaties van nieuwe HCV-medicatie

JMP.jpgJean Michel Pawlotsky is professor aan de University of Paris-Est en is directeur van het Franse nationale referentiecentrum voor virale hepatitis B, C en Delta. Hij is een vooraanstaand onderzoeker op het gebied van virale hepatitis en was onlangs als voorzitter van het EASL-panel betrokken bij de publicatie van de nieuwe hepatitis-behandelrichtlijnen gepubliceerd tijdens de het Internationale Levercongres in Londen. We spraken met professor Pawlotsky over de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de behandeling van hepatitis C (HCV) en de implicaties van de nieuwe behandelrichtlijnen voor patiënten met een HIV/HCV co-infectie.

Kunt u wat vertellen over uw achtergrond en hoe u betrokken bent geraakt bij het onderzoek naar hepatitis?

Ik ben als arts-assistent begonnen op de hepatologie-afdeling. Toen ik in 1990 mijn klinische specialisatie begon in het ziekenhuis waar ik nog steeds werk, vertelde mijn baas me over een nieuw virus dat net het jaar ervoor was ontdekt (het hepatitis C-virus) en dat ik het beste viroloog kon worden. Zodoende leerde ik naast mijn training in leverziekten ook over virologie en werd ik uiteindelijk viroloog. Ik heb na mijn studie een translationele onderzoeksetting opgezet met klinisch onderzoek, klinisch virologisch laboratorium en basisonderzoek. We zijn een groot centrum en zijn nu het nationale referentiecentrum voor hepatitis in Frankrijk.

Er vinden momenteel snelle ontwikkelingen plaats op het gebied van behandeling van HCV. Hoe kijkt u, als medisch professional, naar deze ontwikkelingen?

Voor de patiënten is het fantastisch, voor ons betekent het een ander type werk. We richtten ons initieel op het beschrijven van de ziekte en al het klinische werk dat gedaan moet worden als je een nieuwe ziekte ontdekt. Daarna hebben we een hoop gedaan op het gebied van behandeling. Nu, met de nieuwe behandelingen die zeer hoge genezingspercentages hebben, blijven er nog een aantal vraagstukken waar we wat mee moeten. Ik denk dat de twee belangrijkste vraagstukken zijn hoe we omgaan met het kleine aantal patiënten die zullen falen op de therapie, en met de toegang tot zorg. Dit laatste is een enorm probleem; niet alleen in Europa waar toegang tot zorg in de meeste gevallen is gegarandeerd, maar ook buiten Europa in lage- en middeninkomenslanden. Toch is wat we tot nu toe hebben bereikt een enorme prestatie: we ontdekten het virus in 1990 en 25 jaar laten hebben we een goede behandeling; weliswaar een dure behandeling, maar ook een zeer effectieve.

Dus u ziet de kosten en toegang tot zorg als de grootste uitdaging?

Als er eenmaal een goede behandeling is, is de echte vraag wie er van kan profiteren. Van de 180 miljoen mensen die wereldwijd zijn geïnfecteerd is het maar de vraag welk deel van deze mensen profijt zullen hebben van de nieuwe medicijnen. Voor zover we weten is dit tot dusver maar een klein gedeelte van deze mensen. Een enorme uitdaging, maar het is meer een algemeen volksgezondheidsprobleem dan het specifieke onderzoek dat we tot nu toe hebben gedaan.

Enig idee hoe deze uitdagingen het beste kunnen worden aangepakt?

De drie belangrijkste factoren om het probleem op te lossen zijn: allereerst het vinden van de patiënten door actieve screening, ten tweede het neerzetten van een degelijke setting voor zorg (in veel landen is het medische systeem niet effectief), en tot slot medicijnen betaalbaar maken.

HIV-zorg is in veel landen goed gestructureerd. Zou deze infrastructuur gebruikt kunnen worden om hepatitis-patiënten te bereiken?

Het probleem met het gebruiken van deze infrastructuur is dat in ontwikkelingslanden de HIV-infrastructuur in essentie alleen de patiënten met hepatitis als co-infectie zal baten. Als je een HBV of HCV mono-infectie hebt in Afrika of Azië, zorgt niemand voor je. Dat is een serieus probleem en vormt ook de grootste uitdaging.

Wat gaat er veranderen in de richtlijnen voor HCV-behandeling met het oog op de nieuwe ontwikkelingen?

Eigenlijk alles. De nieuwe richtlijnen, gepresenteerd tijdens de EASL conferentie in Londen en gepubliceerd in The Journal of Hepatology in juli, zijn richtlijnen voor de nieuwe medicijnen die nu op de Europese markt zijn. De richtlijnen geven de mogelijkheden aan van deze medicatie voor alle verschillende genotypen. Dit is inclusief interferon & ribavirine, of een interferon-vrij regime zoals sofosbuvir/ribavirine, sofosbuvir/daclatasvir of sofosbuvir/simeprevir. Voor elk genotype geven we aan welke combinaties juist en acceptabel zijn, en geven we alle informatie om deze claims te ondersteunen. We doen daarnaast ook aanbevelingen voor speciale patiëntengroepen. Het zijn dus eigenlijk zeer moderne richtlijnen. Toch zullen ze aan het eind van het jaar vernieuwd moeten worden, als er weer nieuwe medicatie beschikbaar komt.

Denkt u dat de nieuwe HCV-medicaties specifieke voordelen bieden voor patiënten met een HIV/HCV co-infectie?

Het belangrijkste punt in de EASL klinische praktijkrichtlijnen is dat er geen verschil meer is met betrekking tot de indicaties en therapie, behandelregimes, en resultaten tussen een HIV/HCV co-infectie of een HCV mono-infectie. Het enige verschil dat mogelijk zal blijven zijn de geneesmiddelinteracties tussen antiretrovirale middelen. Het belangrijkste is echter dat patiënten met HIV niet langer een speciale populatie zijn binnen de HCV-infectiegroep.

Voorziet u zulke geneesmiddelinteracties bij patiënten met een HIV/HCV co-infectie?

Dat hangt af van de medicatie. Er is niet veel geneesmiddelinteractie met sofosbuvir, maar er kunnen geneesmiddelinteracties plaatsvinden met proteaseremmers zoals simeprevir en ABT-450, en misschien met sommige van de NS5A-remmers, maar hierover is nog niet alles duidelijk. Geneesmiddelinteracties is ook het enige gebied waar mensen speciaal op moeten letten. Al het andere is allemaal hetzelfde als voor HIV-negatieve patiënten met een HCV-infectie. Een krachtig signaal dus.

U zei net dat patiënten met HIV niet langer worden beschouwd als een speciale populatie binnen de HCV-geïnfecteerde groep. Betekent dit ook dat ze niet worden opgenomen in de richtlijnen voor speciale populaties?

De boodschap die we uitdragen is dat er geen noodzaak is voor andere richtlijnen; onze richtlijnen gelden zowel voor HIV-negatieve als HIV-positieve patiënten. Nogmaals, de enige kwestie die anders is en waarvoor misschien een extra hoofdstuk nodig zal zijn, zijn de geneesmiddelinteracties met antiretrovirale medicijnen. Maar zoals ik al zei lijken er geen problemen op te treden met regimes gebaseerd op sofosbuvir. Mogelijk moeten we afwachten wat de andere medicijnen doen, maar het is vooralsnog niet echt een groot probleem.

« Terug naar de nieuwsbrief

 
 
 

Stichting HIV Monitoring

Stichting HIV Monitoring (SHM) levert een belangrijke en noodzakelijke bijdrage aan de zorg voor mensen met hiv in Nederland. Door middel van het verzamelen en bewerken van gecodeerde data van hiv-positieve personen uit het hele land draagt ons monitor-onderzoek structureel bij aan de kennis over hiv en stelt het behandelend artsen in staat om de zorg voor hun patiënten continu te verbeteren. Ons jaarlijkse Monitoring Report geeft waardevolle input voor het ontwikkelen van hiv-zorg en preventiebeleid in Nederland en binnen de Europese Unie.

© Stichting HIV Monitoring