Het DAD-studie en HIV therapie – Een gesprek met Prof. Peter Reiss

Professor Peter Reiss werkt in het Academisch Medisch Centrum (AMC), Universiteit van Amsterdam, voor zowel de Divisie Infectieziekten van de Afdeling Inwendige Geneeskunde als voor de Afdeling Global Health. Hij houdt zich met name bezig met de complicaties van HIV en HIV-behandeling en besteedt zijn tijd merendeels aan klinisch onderzoek op dit gebied, het houden van zijn spreekuur op de HIV-polikliniek van het AMC en begeleiding van (arts-)onderzoekers. Dr. Reiss zit ook in een groot aantal internationale commissies en studiegroepen. Op dit moment is Dr. Reiss ook lid van de HIV Monitoring Working Group van de Stichting HIV Monitoring (SHM) en is hij namens de SHM hoofdonderzoeker in de DAD-studie (Data collection of Adverse events of Anti-HIV Drugs – Dataverzameling omtrent bijwerkingen van anti-HIV-middelen). We troffen Dr. Reiss en waren in de gelegenheid om hem wat uitgebreider te spreken over de DAD-studie.

PReiss150X115.jpg

 

Kunt u vertellen hoe de DAD-studie tot stand is gekomen?

Peter Reiss: “De DAD-studie is in 1999 gestart, een paar jaar na de introductie van proteaseremmers (PI’s, een anti-HIV-therapie, red.). PI’s bleken namelijk een aantal specifieke bijwerkingen te veroorzaken, zoals een verandering in de vetverdeling van het lichaam en een verhoogd vetgehalte in het bloed (waaronder cholesterol). Een onafhankelijke groep onderzoekers is toen door de Europese Geneesmiddelenregistratie autoriteit (EMA) gevraagd om na te gaan of behandeling met antiretrovirale geneesmiddelen, waaronder PI’s, in verband kan worden gebracht met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten, met name hartaanvallen.”

“De studie borduurt voort op ervaring uit verschillende cohortstudies, waaronder de SHM/ATHENA-cohortstudie (ATHENA staat voor ‘AIDS Therapy Evaluation in the Netherlands’ en is de voorloper van de SHM. Met name in internationale studies is de SHM nog steeds bekend onder deze naam, red.). Ze bouwt ook voort op algemene studies naar hart- en vaatziekten waar prospectief informatie wordt verzameld over hart- en vaatziekten bij HIV-geïnfecteerde mensen. De studie wordt gefinancierd door de farmaceutische producenten van antiretrovirale geneesmiddelen via een onafhankelijke toezichthoudende commissie die onder leiding van de EMA is opgericht.”

Kunt u iets meer ingaan op de betrokkenheid hierin van de SHM?

Peter Reiss: “Wereldwijd nemen er 11 cohorten deel aan de DAD-studie en voor elk cohort is er één hoofdonderzoeker. Ik ben de hoofdonderzoeker voor het Nederlandse SHM/ATHENA-cohort. Dit cohort wordt mede vertegenwoordigd door Luuk Gras, die informatie levert voor de data-analyse, en Mariska Hillebregt, die verantwoordelijk is voor het datamanagement. Beiden zijn medewerkers van de SHM. Het is goed om te benadrukken dat de SHM een van de grootste datasets levert voor de DAD-studie.”

Wat zijn de behaalde resultaten tot nu toe en wat betekent dat voor Nederland?

Peter Reiss: “De eerste studierapportage liet het toegenomen risico op hart- en vaatziekten bij gebruik van combinatie antiretrovirale therapie (cART) zien. Oorspronkelijk richtte de studie zich op cART, vervolgens op klassen van geneesmiddelen en daarna op afzonderlijke geneesmiddelen. Een tweede rapportage richtte zich op proteaseremmers en een derde op het antiretrovirale middel abacavir. De bevindingen uit de DAD-studie tot nu toe hebben wereldwijd, en dus ook in Nederland, geleid tot aanpassing van de behandelingsrichtlijnen. Let wel, de groep wijst er altijd met nadruk op dat elk extra risico dat een bepaald geneesmiddel binnen de studie met zich mee lijkt te brengen bij het bepalen van een behandelingsplan voor een patiënt afgewogen moet worden tegen de voorafkans welke die patiënt loopt op hart- en vaatziekten.”

Welke ontwikkelingen in de DAD-studie worden er in de toekomst verwacht?

Peter Reiss: “De studie richtte zich oorspronkelijk op myocardinfarcten en andere hart- en vaataandoeningen, maar daar zijn vervolgens andere ziektes bijgekomen, zoals chronische lever- en nieraandoeningen en kanker. Eerste bevindingen van deze onderzoeken zullen naar verwachting in de komende twee jaar worden gepubliceerd. Het belangrijkste aandachtspunt blijft daarbij wat de invloed is van een bepaald antiretroviraal middel of van een combinatie van geneesmiddelen op deze comorbiditeiten bij mensen die geïnfecteerd zijn met HIV.”

Op welke manier draagt de SHM volgens u bij aan de HIV-zorg via studies als de DAD-studie?

Peter Reiss: “Kwantitatief gesproken is de bijdrage van de SHM van gegevens aan DAD en andere studies enorm, vaak horen ze bij de top drie. Deze bijdrage heeft uiteindelijk niet alleen invloed op de internationale richtlijnen maar ook op de Nederlandse richtlijn. De SHM heeft een unieke positie omdat het een van de zeer weinige organisaties is die op nationaal niveau een ziekte bestudeert die zonder behandeling nog steeds dodelijk is. Dat betekent dat mensen die levenslang behandeld worden en mede daardoor steeds ingewikkelder medische aandoeningen krijgen, gevolgd moeten worden. De daarvoor opgezette succesvolle structuur moet zeker behouden blijven en als model dienen voor geneesmiddelenbewaking. Want wie weet wat ons nog te wachten staat als het gaat om tot dusverre onbekende langetermijncomplicaties van de HIV-behandeling. Bovendien kan het volhouden van therapietrouw, zoveel jaren lang, een groter probleem gaan vormen en kunnen leiden tot meer geneesmiddelresistentie, een toename in de overdracht van resistent HIV en andere problemen. Er is van alles te bedenken. Het door de SHM opgezette systeem kan ook een model zijn dat gebruikt kan worden bij andere ziektes, zoals virale hepatitis, een ziekte die bovendien ook relevant is bij HIV. Daarnaast zien andere organisaties in ontwikkelingslanden, zoals Curaçao, de SHM als voorbeeld voor het opzetten van hun eigen HIV monitoring studies. SHM levert dus al met al een zeer grote bijdrage aan de HIV-zorg, zowel nationaal als internationaal.”

 
 
 

Stichting HIV Monitoring

Stichting HIV Monitoring (SHM) levert een belangrijke en noodzakelijke bijdrage aan de zorg voor mensen met hiv in Nederland. Door middel van het verzamelen en bewerken van gecodeerde data van hiv-positieve personen uit het hele land draagt ons monitor-onderzoek structureel bij aan de kennis over hiv en stelt het behandelend artsen in staat om de zorg voor hun patiënten continu te verbeteren. Ons jaarlijkse Monitoring Report geeft waardevolle input voor het ontwikkelen van hiv-zorg en preventiebeleid in Nederland en binnen de Europese Unie.

© Stichting HIV Monitoring