Een interview met SHM’s nieuwe directeur, Peter Reiss

PReiss_150X115.jpgPeter Reiss werkt sinds 1 februari 2013 bij de SHM, als opvolger van Frank de Wolf, als directeur van de stichting. Peter is ook hoogleraar Inwendige Geneeskunde bij het Academisch Medisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam (AMC-UvA). Daarnaast, is hij lid van de Wetenschappelijke Adviesraad van de Agence Nationale de Recherches sur le Sida et les hépatites (ANRS) en de Swiss HIV Cohort Study, en lid van de Stuurgroep van de D:A:D Study, de ART-Cohort Collaboration (ART-CC) en de EuroSida Study. Ook is hij een van de roulerende wetenschappelijke coördinatoren van het door de EU gesubsidieerde EuroCoord programma. In dit interview spreekt hij over zijn werk aan het AMC, over zijn eerdere betrokkenheid bij de SHM en over zijn visie voor de toekomst.
 
Kunt u iets meer vertellen over uw achtergrond en werk bij het AMC?

Ik werk in het AMC sinds 1987. Ik werd destijds naar het AMC gehaald door collega’s die in de dagelijkse praktijk steeds meer te maken kregen met patiënten met AIDS en opportunistische infecties, en die gebruik wilden maken van de recente opleiding in infectieziekten die ik had gekregen in Leiden in de tijd dat infectieziekten nog geen officiële deelspecialisatie was. In het AMC werkte ik fulltime op de toen nog bestaande AIDS-afdeling. Niet lang daarna promoveerde ik bij Jaap Goudsmit en Joep Lange met een proefschrift over virologische aspecten van HIV. Nadat de eerste HIV-remmer (AZT) beschikbaar kwam, ging ik me in toenemende mate bezig houden met antiretrovirale klinische trials. Dit leidde ook tot mijn aanstelling als plaatsvervangend directeur van NATEC (Nationaal AIDS Therapie Evaluatie Centrum) in de periode dat Joep Lange voor de WHO in Genève werkte en vervolgens als vice-directeur nadat Joep terugkeerde in Amsterdam. In de jaren ’90 raakte ik meer en meer betrokken bij observationele HIV-cohortstudies onder andere door mijn verbondenheid namens het AMC met de EuroSidastudie. Toen het ATHENA-cohort in de tweede helft van de jaren ’90 gestart werd, kon ik in toenemende mate ATHENA en later de SHM  linken aan verschillende internationale cohorten, zoals D:A:D, ART-CC en andere samenwerkingsverbanden.

Binnen het AMC ben ik nu werkzaam binnen de afdeling Global Health, die nauwe banden heeft met het Amsterdam Institute for Global Health and Development (AIGHD). Daarnaast blijf ik mijn HIV-poli doen als staflid van de onderafdeling Infectieziekten van het AMC.

Met welke onderzoeksgebieden heeft u zich bezig gehouden?

Toen cART werd geïntroduceerd midden jaren ’90, gaven een flink aantal van de nieuwe HIV-remmers bijwerkingen, in het bijzonder lipodystrofie. Dit triggerde mijn interesse om dit probleem tot de bodem te onderzoeken door een vroegere samenwerking met de afdeling Endocrinologie en Metabolisme weer tot leven te wekken, een afdeling met wie we in het verleden actief onderzoek hadden gedaan naar veranderingen in de stofwisseling bij mensen met een nog onbehandelde HIV-infectie. Rekening houdend met de inzichten die in recente jaren zijn verworven, is mijn onderzoek niet langer alleen gericht op de bijwerkingen van behandeling. Het heeft zich in toenemende mate verbreed om niet alleen de bijdrage van bijwerkingen van behandeling, maar ook die van HIV zelf en de immuun respons richting op het optreden van zogenoemde “non-AIDS complicaties” te bestuderen. Ook is dit onderzoek meer en meer gepositioneerd in de context van de ouder wordende voor HIV behandelde patiënt, waarbij wij HIV proberen te gebruiken als een model om veroudering ook meer in het algemeen te bestuderen.

Wat is uw connectie met de Stichting HIV Monitoring geweest door de jaren heen?

Door de EuroSIDA studie raakte ik betrokken bij verschillende HIV-cohorten en werd Nederland, met het ATHENA-cohort, deelnemer in diverse internationale samenwerkingen. ATHENA ging ook over in het nationale door de SHM aangestuurde HIV-cohort. Ik heb altijd veel contact gehad met Frank de Wolf door ons beider werk op het gebied van HIV, al vanaf de tijd dat ik bezig was met mijn promotieonderzoek. Ook ben ik vanaf de oprichting van de SHM lid geweest van de SHM-werkgroep. Ik heb ook opgetreden als hoofdonderzoeker en stuurgroeplid voor de SHM in een aantal internationale samenwerkingen, waaronder ART-CC, EuroCoord en de D:A:D studie.

Wat sprak u aan in de rol van directeur van de SHM?

Door mijn betrokkenheid in diverse cohortstudies, mijn al bestaande samenwerking met de SHM en het wetenschappelijk werk dat de SHM uitvoert, was het een logische stap. Wat ik ook aantrekkelijk vond, of eerder een uitdaging, is om de betrokkenheid van klinische collega’s die graag meer willen leren over het doen van onderzoek met observationele data bij de SHM te vergroten. Ik denk dat het daarbij vooral belangrijk is om ons ook te richten op de volgende generatie HIV-specialisten en hen te helpen in het opzetten van productieve over-en-weer samenwerking met de SHM, om zo zichzelf verder wetenschappelijk te ontwikkelen. Dit is ook belangrijk voor het naar de toekomst veilig stellen van de wetenschappelijke productiviteit van de SHM.

Wat is uw visie voor de SHM? Waar ziet u de SHM over vijf jaar?

Ik hoop dat er over vijf jaar meer interesse van klinische collega’s is om tijd en energie te steken in het doen van onderzoek met de door de SHM verzamelde gegevens, in een productieve interactie met het sterke analyseteam van de SHM. Daarmee hoop ik de op zichzelf staande wetenschappelijke output van SHM te versterken, naast het voortzetten en koesteren van bestaande en nieuwe samenwerkingen in internationaal verband. Tot slot hoop ik dat de state-of-the-art technologie die door de SHM is ontwikkeld voor het monitoren van de HIV-zorg wellicht ook zal kunnen dienen als model voor het monitoren van de zorg van patiënten met virale hepatitis.

Terug naar eNieuwsbrief

 
 
 

Stichting HIV Monitoring

Stichting HIV Monitoring (SHM) levert een belangrijke en noodzakelijke bijdrage aan de zorg voor mensen met hiv in Nederland. Door middel van het verzamelen en bewerken van gecodeerde data van hiv-positieve personen uit het hele land draagt ons monitor-onderzoek structureel bij aan de kennis over hiv en stelt het behandelend artsen in staat om de zorg voor hun patiënten continu te verbeteren. Ons jaarlijkse Monitoring Report geeft waardevolle input voor het ontwikkelen van hiv-zorg en preventiebeleid in Nederland en binnen de Europese Unie.

© Stichting HIV Monitoring